Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4103

Datum uitspraak2008-11-12
Datum gepubliceerd2008-11-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803234/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 18 maart 2008 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen.


Uitspraak

200803234/1. Datum uitspraak: 12 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 9 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) zijn beslissing om op 18 maart 2008 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van [appellant] komen. Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt. Ingevolge artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijze aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald. Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid (oud), van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV. Ingevolge het tweede lid (oud) van dit artikel geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat: a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. In artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen gemeente Rotterdam (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is bepaald dat restafval moet worden aangeboden in een gesloten verpakking met een maximale inhoud van 40 liter, de afvalstoffen zoveel mogelijk moeten worden samengedrukt voordat ze in de inzamelvoorziening worden geworpen, alsmede dat de inzamelvoorzieningen na gebruik goed moeten worden gesloten. 2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen, die op 18 maart 2008 is aangetroffen in een afvalcontainer aan de [locatie], ter hoogte van nummer […], te [plaats], welke zak op een zodanige manier in de container was geplaatst althans achtergelaten dat de vulopening van deze container hierdoor werd geblokkeerd. Volgens het college is deze huisvuilzak, blijkens daarin aangetroffen materiaal met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV in samenhang met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden. 2.3. [appellant] betoogt dat het aangetroffen huisvuil niet van hem afkomstig is. Hij betoogt daartoe dat in de zak slechts een algemene brief is aangetroffen die aan een aantal bewoners van het appartementengebouw is verstuurd. Hij wijst voorts op de door de gemeente Rotterdam gekozen constructie van de containers die slechts vuilniszakken met een volume van 40 liter doorlaten, terwijl het volume van de standaard KOMO-zakken 60 liter is. Daardoor is volgens [appellant] niet te voorkomen dat vuilniszakken in de vulopening blijven vastzitten. [appellant] betwist de juistheid van het proces-verbaal dat vermeldt dat de inzamelvoorziening goed functioneerde en voor 50% vol was. Deze beschrijving betreft volgens hem een momentopname van de situatie na werkzaamheden die de Dienst Stadstoezicht aan de inzamelvoorziening heeft uitgevoerd. 2.3.1. Aannemelijk is geworden dat de aangetroffen huisvuilzak de vulopening van de container blokkeerde. Nu de in de huisvuilzak aangetroffen brief was gericht aan het adres van [appellant], acht de Afdeling op grond van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet aannemelijk dat de vuilniszak niet van hem afkomstig was. Onder deze omstandigheden is het college er terecht van uitgegaan dat [appellant] artikel 4.2.11, vierde lid (oud), van de APV in samenhang met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit heeft overtreden. 2.4. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.6. [appellant] stelt de gemeente Rotterdam aansprakelijk voor inkomstenderving en door hem gemaakte kosten. Dit verzoek — dat, voor zover het geen proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) betreft, dient te worden aangemerkt als een op artikel 8:73 van de Awb gebaseerd verzoek om schadevergoeding — dient te worden afgewezen, reeds omdat het beroep ongegrond wordt verklaard. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep ongegrond; II. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Kuipers lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008 271-209.